Elia stond met zijn gezicht naar het licht. Zijn ogen zochten de hemel, alsof daar een antwoord zweefde, net buiten bereik. Hij weigerde te geloven dat de wereld alleen duister kende. In zijn blik lag verwachting — niet naïef, maar hardnekkig hoopvol.
Naast hem zat Silas, zijn hoofd gebogen. Zijn handen vouwden zich nerveus om elkaar, als een gebed dat nooit uitgesproken werd. Hij voelde de last van wat hij had genegeerd, of misschien zelfs veroorzaakt. Zijn ogen staarden naar de grond, waar elke steen een herinnering was aan wat had kunnen zijn. Stilte was zijn taal.
Cassian draaide zich weg. Zijn ogen dwaalden over de horizon, maar zagen niets. Hij voelde de anderen, hun ongemak, hun pijn — maar hij koos de verte. Niet omdat hij het niet wist, maar juist omdat hij het wél wist. Weten en toch wegkijken: dat was zijn keuze, zijn verdediging.
Ze stonden daar: drie figuren, drie reacties op dezelfde werkelijkheid. Hoop, schuld, en ontwijking. Maar onder hun blikken klopte dezelfde waarheid.
Want wegkijken is geen optie.